17 april 2019, in de Amsterdamse Hoftuin tref ik schrijfster Marja Vuijsje, naar aanleiding van haar nieuwe boek Oude Dozen, een min of meer feministische leesgeschiedenis. Eerder had ik al haar mooie biografie van Joke Smit en haar ogenschijnlijk luchtige boek over haar loodzware familiegeschiedenis Ons Kamp gelezen – Marja’s vader overleefde Auschwitz omdat hij trombone speelde. Het was op de kop af veertig jaar geleden dat Marja en ik elkaar gezien hadden en we praatten uren bij over oude bekenden en over onze wederwaardigheden.
Oude Dozen had me erg geraakt, als historicus en als generatiegenoot en politiek geestverwant. Het is een autobiografisch werk met een unieke invalshoek. Aan de hand van boeken over feminisme (en socialisme) die mensen in Amsterdam opruimen en langs de straat zetten (zoals De schaamte voorbij en The Golden Notebook, maar ook Inleiding tot de marxistische economie van Ernest Mandel) beschrijft Marja de linkse politieke cultuur vanaf de jaren zeventig, als trefzekere observator. Ze herleest de boeken, probeert te verklaren waarom ze zo populair waren en beschrijft de milieus waarin ze gelezen werden en vooral ook haar vriendschappen.
Herkenbaar voor mij, omdat de wegen van Marja en mij elkaar kruisten aan het eind van de jaren zeventig. Marja was korte tijd net als ik lid van de trotskistische Internationale Kommunistenbond, zij werd lid via een vriendin in de feministisch-socialistische beweging. Wij maakten beiden deel uit van een kritische stroming. Bijzonder van de Vierde Internationale (waarvan de IKB deel uitmaakte) was dat er tendensrecht was: leden konden in de aanloop naar een congres statutair een oppositiegroep vormen en hadden recht op faciliteiten en gelijke spreektijd op het congres.
Onze tendens vond dat de vrouwenbeweging en andere nieuwe sociale bewegingen niet ondergeschikt of minder waren dan de klassieke arbeidersbeweging en bekritiseerde ook het hyperactieve organisatiemodel, waarin je dag en nacht moest klaar staan voor van alles en nog wat; een hyperactivisme dat uiteindelijk gebaseerd was op een groteske zelfoverschatting van de eigen rol. Internationaal werd er gesproken over de “crisis van het militantisme”, waar de Franse sectie LCR een heel nummer van het theoretisch orgaan Critique Communiste aan wijdde. In Engeland was er een soortgelijke oppositietendens, die spottend “feesttendens” werd genoemd. In Nederland maakte de meerderheid daar “gezelligheidstendens” van, een benaming die we – zo gaat dat - maar als geuzennaam aannamen.
Het treffende omslag van het nummer van Critique Communiste |
En gezellig en intens waren die bijeenkomsten van de tendens zeker en vast, met Marja, mijn Utrechtse vriend Hugo van Hamersveld, de Amsterdammers Gezien van de Riet, Jeroen Strengers en Herman Ubachs en de Nijmegenaren Harrie Lindelauff en Wilma Roland. Ik herinner me bijeenkomsten bij Gezien in de Amsterdamse Tolstraat, eten bij een Turks restaurant in de Pijp en drinkgelagen in Amsterdamse cafés. Zo stonden we een keer zo’n beetje op het biljart met een alternatieve tekst mee te blèren met In the Navy van The Village People. Het was spannend en inspannend om zo’n oppositierol te vervullen, het smeedde een hechte band. Zeker Hugo en Marja waren verbaal spitsvondig in hun ironisch commentaar op de gebeurtenissen, ironie en zelfspot waren sowieso belangrijk om ons op de been te houden.
Een kleurrijk figuur was Herman Ubachs, een van de eerste jongeren die in de jaren zestig het trotskisme had herontdekt en zoon van Herman Vonk, die het bescheiden blaadje Rooie Berichten met een vooroorlogs uiterlijk uitgaf. Herman runde met zijn moeder de kantoorboekhandel in de Van Woustraat en zou later zakelijk leider van toneelgroep Internationale Nieuwe Scène in Antwerpen worden en bourgondisch restauranteigenaar in Amsterdam. Ik herinner me een rit naar Nijmegen in zijn auto, waarin hij zo druk aan het redeneren was dat we pardoes in Duitsland terecht kwamen. Na de bijeenkomst in Nijmegen hadden we een knalfeest in het huis waar Harrie woonde, met stampende jazz van Archie Shepp op de draaitafel. Hugo en Marja hadden inmiddels een affaire, de avond eindigde dat ik probeerde te slapen terwijl Marja en Hugo naast me in het bed gezellig aan het vrijen waren.
In de aanloop naar het congres hielden veel van de aanhangers van onze tendens het overigens al voor gezien, vooral een groep in mijn Utrechtse afdeling. Op dat Vierde IKB-congres van 1979 in Elst kreeg onze tendens geen poot aan de grond, we werden ook niet erg serieus genomen omdat we geen uitgewerkt politiek platform hadden. Dat klopte ook wel, in de zin dat we vooral een intuïtieve afkeer hadden van een meer orthodoxe benadering die aan kracht won. De meerderheid zette op dit congres de eerste stappen op weg naar de “proletarische oriëntering”.
Op het congres werd ik als lid van de tendens in het landelijk bestuur (het “Centraal Comité) gekozen, maar ik stond er zo goed als alleen voor. Marja, Hugo, Herman en anderen verlieten na het congres gedesillusioneerd de organisatie. Marja schrijft in Oude Dozen: “Van alle deelnemers aan de “gezelligheidstendens” die de IKB vaarwel zeiden was ik waarschijnlijk degene die er het minst onder leed. Ik was slechts een blauwe maandag lid geweest, en mijn leven was ook in die periode niet beheerst geweest door activiteiten en met en tussen andere IKB’ers. Maar er waren ook uittreders die in één klap hun sociale omgeving kwijt waren, en erg verdrietig werden van de kilheid waarmee ze vervolgens door de rechtlijnigen onder de trotskistische kameraden werden behandeld”. Zelf bleef ik lid vanwege loyaliteit aan de organisatie met zijn anti-fascistische en anti-stalinistische traditie.
Christine Otten in 1980 |
Een paar maanden na het congres ontmoette ik op de zomerschool van de IKB in Santpoort Christine Otten, toen een rebelse en spontane meid uit een radicale Deventer familie en middelbare-scholiere. Christine werd mijn eerste echte vriendinnetje en kwam na haar eindexamenjaar naar Utrecht. Ze werd actief in onze jongerenorganisatie Rebel, werd journaliste en uiteindelijk een origineel en geëngageerd romanschrijfster. Ze heeft een geweldig vermogen om in de huid van anderen te kruipen, van zwarte Amerikanen in de marge tot vluchtelingen en gevangenen, en schreef een inmiddels imposant oeuvre. En Christine heeft net als Marja het politieke hart gelukkig nog altijd op de goede plaats. Beiden schrijven (in Oude Dozen en in De ander bestaat niet) ook met grote sympathie en bewondering over Sal Santen, de Amsterdamse internationale trotskistische leider van na de Tweede Wereldoorlog, die zijn politieke werk uiteindelijk staakte om te gaan schrijven – en hoe.
Het optreden in de Vondelkerk, rechts Maja Vuijsje |
Christine is nog steeds een vriendin en met haar bezocht ik op 6 november 2021 een bijzonder concert van Marja in samenwerking met de Chileense componist Patricio Wang en zijn muzikaal ensemble, in de Amsterdamse Vondelkerk. Op het programma in dit prachtige decor schitterende emotionele protestliederen als Te Recuerdo Amanda van Victor Jara en Gracias a la Vida van Violeta Para, Marja presenteerde en declameerde.
Na afloop nam ik deze foto van Christine en Marja, waarmee deze cirkel rond was en de schitterende en wijze poëzie uit Joni Mitchells The Circle Game me te binnen schiet:
We're captive on the carousel of time
We can't return, we can only look
Behind, from where we came
And go round and round and round, in the circle game