woensdag 21 maart 2012

Vakkencultuur in de Kuip

Vorige week viel bij de seizoenkaarthouders van Feyenoord de brief over het verlengen van de seizoenkaarten in de bus. Die brief leidde tot de nodige ophef. Niet vanwege de resultaten in dit seizoen of de de prijzen. Steen des aanstoots is de aankondiging dat in de groene vakken E, EE, J en JJ volgend seizoen genummerde plaatsen komen. Bij de meeste clubs zouden de fans dat misschien als een mooi bewijs van extra service zien, je krijgt immers een vaste plek en kunt vijf minuten voor de aftrap aankomen. Bij Feyenoord leidde de aankondiging echter tot rumoer onder de supporters, binnen een week tekenden bijna drieduizend mensen een petitie tegen de vaste plaatsen.
In het verleden is verschillende keren onderzocht wat Feyenoord-supporters vinden van vaste plaatsen. Op de tribunes op de lange zijde, waar de duurdere plekken zijn, was er weinig bezwaar tegen en zijn de vaste nummers ingevoerd. Op de goedkopere en fanatiekere korte zijden, de groene en vooral de gele (vakken X, Q, R, S, T, U, QQ, RR, TT, UU) zien de supporters echter niets in de vaste plekken en zijn die er tot nu toe dan ook niet gekomen.
Deze weerzin vindt een verklaring in de specifieke supporterscultuur in de Kuip, een echte vakkencultuur. Feyenoord-supporters vragen elkaar altijd twee dingen: "Heb je een seizoenkaart? Welk vak?". Op de vakken zitten mensen altijd ongeveer op dezelfde plek, soms een paar plaatsen naar links of rechts, soms een rijtje naar voren of achteren. Ze zitten er een uur, drie kwartier vantevoren. In de Kuip hoor je dan een gezellig geroezemoes, hele groepen "vakgenoten" zitten te praten over de vorige en de komende wedstrijd, over spelers, over wedstrijden in het verleden, over zieke medesupporters, over politiek en over koetjes en kalfjes. Op die vakken zitten mannen en vrouwen van alle generaties en alle sociale achtergronden bij elkaar. Zo ken je een heel deel van het vak, het zijn mensen die je eens in de twee weken ziet en verder nooit. Je weet van elkaar wie er als eerste gaat mopperen tijdens de wedstrijd, wie altijd zwijgt en wie alles meezingt. Het is die Kuipcultuur waar de Feyenoord-supporters van houden, een cultuur die even belangrijk is als de wedstrijd zelf. Ze willen op tijd komen en hun eigen plekkie uitzoeken. Tijdens de rust maken ze op weg naar het toilet of buffet onderweg even stil om de eerste helft te bespreken met mensen waar ze altijd langskomen.
Door de nummering dreigt die cultuur te verdwijnen. Op de groene vakken kunnen mensen met groepen kaarten aanvragen, maar dat doen mensen normaal gesproken alleen met de mensen waarmee ze echt naar het stadion gaan (vrienden, kinderen etc.). Het veel bredere sociale weefsel op de vakken zal echter verscheurd worden, die groepen zullen op verschillende plekken in hun vak terechtkomen. Op mijn eigen vak, QQ, waar zo'n 1000 mensen op gaan, ken ik van gezicht de hele rechterbenedenhelft van 250 mensen.
Naar aanleiding van de commotie heeft Feyenoord laten weten dat de maatregelen zijn opgelegd door de gemeente. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom er geen overleg met de supporters is geweest en de maatregel niet eerder is aangekondigd. Door de maatregel zouden er minder fouillering aan de poort nodig zijn en zou er op termijn weer echt bier geschonken kunnen worden.
Ik heb geen idee wat de gemeente en Feyenoord bezielt. De maatregel leidt alleen maar tot onrust en zal wanneer hij ooit wordt ingevoerd aan de gele zijde tot onbeheersbare problemen leiden, omdat niemand zich eraan zal houden. En er zijn nu met alle camera's die in het stadion hangen en alle kennis die er is van relschoppers meer dan genoeg mogelijkheden om in het stadion op te treden wanneer dat nodig is. Ondertussen lijken de politie en Feyenoord de laatste jaren nauwelijks iets te doen tegen de stompzinnige, voortdurende anti-joodse spreekkoren en gezangen met om het andere woord kanker. Tel uit je winst

zaterdag 17 maart 2012

De experimentele vrijheid van Robert Wyatt's Rock Bottom


DE EXPERIMENTELE VRIJHEID VAN ROBERT WYATT’S ROCK BOTTOM
Nummer acht van mijn favoriete top 10 aller tijden


Robert Wyatt is een artiest die een speciaal plekje in mijn hart heeft. Hij is de schepper van een uniek oeuvre, dat gekenmerkt wordt door een samenspel tussen meerlaagse keyboards, subtiele percussie en een bijzondere, breekbare, hoge stem. Wyatt heeft een kleine schare trouwe fans. Andere mensen vinden het keyboardwerk zenuwmakend gepriegel en zijn falsetto irritant – zoals ik de stem van Dylan niet mooi vind . Voor mij is Wyatt een artiest die allerlei soorten muziek in een volstrekt eigen idioom verwerkt, een idioom dat schatplichtig is aan Soft Machine en de Canterbury scene, maar daar bovenuit stijgt. In zijn composities en interpretaties en met zijn zang zoekt Wyatt altijd naar vrijheid, zoals een vogel in de lucht. De enige die daarbij in de buurt komt is Joni Mitchell op haar meest jazzy platen, zoals het meesterwerk Hejira, een album dat mijn top 10 net niet gaat halen.

Robert Wyatt was drummer van de vroege Soft Machine en het een plaatkant lang durende nummer Moon in June van Third is een voorbode van zijn latere solowerk. Wyatt verliet Soft Machine en zegt zich nu weinig van die tijd te kunnen herinneren en er niet met plezier aan terug te denken. Hij richtte de groep Matching Mole op (dat onder meer het prachtunmmer O Caroline op zijn naam heeft) en maakte het soloalum The End of An Ear.
Wyatt’s echte solocarrière begon echter – daar zijn alle critici en hijzelf het over eens - na het grote drama van zijn leven: de val uit een raam op een feest op 1 juni 1973, waardoor hij vanaf zijn middel verlamd werd, in een rolstoel terecht kwam en het drummen met zijn voeten voorbij was.

Het bejubelde album Rock Bottom verscheen in 1974 en laat zich besluisteren als een verslag van dat persoonlijke drama. Zes nummers, drie per kant, het een nog mooier dan het andere, sommige echt liedjes, andere uitdijende experimenten. Sea Song, een van de allermooiste nummers aller tijden, een fantastisch liefdeslied over zijn vrouw en muze Alfreda Benge. Last Straw lijkt het drama aan te kondigen en heeft subtiel slidegitaatwerk van Wyatt zelf. Little Red Riding Hood, dat lijkt te gaan over het moment van de val en een onheilspellende trompetsolo heeft van de Zuidafrikaanse trompettist Mongezi Feza, over stormachtige percussie, keyboardlagen en angstaanjagende zang heen. Alifib en Alifie klinken als liefdesbetuigingen aan zijn vrouw na de val, met prachtig saxofoonwerk van Gary Windo. Little Red Robin Hood Hit the Road begint als meeslepende Canterbury-klassieker, met karakteristiek gitaarwerk van Mike Oldfield en eindigt met een door Ivor Cutler voorgedragen gedicht.

Rock Bottom lijkt een direct verslag van het ongeval, maar zo eenvoudig is het toch niet. Veel van het materiaal is vóór de val geschreven, in Venetië, waar Alfreda werkte aan de film Don’t Look Now van Nicolas Roeg. Vandaar wellicht ook de watermetaforen in Sea Song. Toch is de traumatische ervaring van doorslaggevende invloed op het resultaat geweest. In het ziekenhis werkte Wyatt verder aan het materiaal, hij zei daarover dat hij daardoor de muziek in vrijheid kon doordenken en ontwikkelen. Rock Bottom (de bodem van de zee? muziek op basis van rock?) is een album met een heel eigen klankbeeld en sfeer: zoals de Engelse Wikipedia samenvat: intense yet also oddly mellow and soothing, the record's abstract sketches of pain, loss and suffering are shot through with vivid flashes of love and renewal. De zang van Wyatt is van een droevige kwetsbaarheid, soms tegen het valse aan, maar o, o, o zo mooi.

Vanaf Rock Bottom heeft Wyatt met tussenpozen aan zijn oeuvre gebouwd, met andere hoogtepunten zoals Old Rotten Hat, Shleep, Cuckooland en Comicopera. Beroemde muzikanten als Eno, Paul Weller en Phil Manzanera spelen mee op zijn albums, die nog steeds dezelfde sfeer ademen als Rock Bottom. Fantastisch zijn de singles en EP’s die hij aan het begin van de jaren tachtig maakte, met covers van allerlei liederen en artiesten: een hartverscheurende,trage versie van At Last I am Free van Chic; een ijzingwekkende uitvoering van Strange Fruit van Billy Holiday; een ontroerende Biko van Peter Gabriel; het liefdevolle Te Recuerdo Amanda van de Chileense volkszanger Victor Jara; een als ballade gezongen Round Midnight van Thelonious Monk. Het allermooiste is zijn versie van de anti-oorlogssong Shipbuilding van Elvis Costello, over de Falklandsoorlog, de scheepswerven en niet-terugkerende soldaten. De versie van Costello met de trompetsolo van Chet Baker is al magistraal, maar de uitvoering van Wyatt maakt nog meer indruk. Piano, akoestische bass, bekkens: tegen deze sobere achtergrond stijgt de stem van Wyatt tot ontroerend mooie hoogten. Voor mij het aller, allermooiste nummer aller tijden.

Deze covers uit de eerste helft van de jaren tachtig zijn zeker even mooi als Rock Bottom, maar ze zijn gezamenlijk alleen op verschillende compilaties te krijgen waar ook mindere nummers op staan. Daarom kies ik voor mijn top 10 voor Rock Bottom.

Het werk van Wyatt inspireert door de jaren heen veel andere artiesten. Het Orchestre National de Jazz maakte een pracht van een coverplaat met jazzy orkestarrangementen, met medewerking van artiesten als Rokia Traoré en Arno. In 2010 maakte Wyatt met de componisten/muzikanten Gilat Atzmon en Ros Stephen For the Ghosts Within, met bewerkingen van eigen nummers en jazz-standards in een klassiek idioom. Het Britse duo The Unthanks bracht dit jaar een livealbum uit, met zes nummers van Anthony and the Johnsons en negen van Wyatt. The Unthanks spreken over twee van de meest avontuurlijke songbooks van de laatste vijftig jaar.

Zo is Wyatt een van de muzikale smaakmakers van de laatste veertig jaar en van al zijn werk staat Rock Bottom nog steeds als een huis. Terugkijkend zei hij daarover zelf tegen het tijdschrift Mojo:

When I think about how automatic and how impulsive it was back then… it was done with a kind of recklessness, which is why it probably still has a “fresh paint” appeal to people. I was more or less making it up on the spot. There’s a guitar solo on the second track, A Last Straw, a slide guitar which sounds scandalously random – I should do that kind of thing more often. Everything was what was to hand – including the words. It just seemed simpler then.

Wim Bot, 17 maart 2012

dinsdag 31 januari 2012

De ultieme Rock-and-Rollplaat: Herman Brood and his Wild Romance-Shpritz


Mijn top 10 is niet compleet zonder wat niet alleen de beste cd van Nederlandse bodem is, maar ook de beste rock-and-rollplaat aller tijden: Shpritz van Herman Brood met zijn Wild Romance uit 1978. Net zoals Bob Marley’s Live en Bowie’s Station to Station is het een plaat die onlosmakelijk verbonden is met mijn Utrechtse studententijd. Op elke feestavond stroomde de dansvloer vol op het onverwoestbare Saturday Night, gevolgd door het hypersnelle Dope Sucks, het gevoelige One en het uptempo Doin’It (met het massaal meegebrulde Feel like doin” it, cha cha) . Of het nou in Veritas was op zondagavond met de latere GroenLinks-coryfee dj Joost Lagendijk, op de geschiedenisfeesten op dezelfde locatie, op de wekelijkse feesten van de linkse medicijnenclub MSFU: altijd werden die vier openingsnummers van Shpritz achter elkaar gedraaid. Shpritz is voor mij ook een van de albums die me afbrachten van de eenzijdige belangstelling voor Zappa, jazz-rock en symfonische rock, het maakte me rijp voor de new wave, voor bands als The Jam en The Clash. Nummers van twee, drie minuten, dat was wat anders dan twintig minuten Close to the Edge.

Shpritz is hèt album van Wein, Weib und Gesang, van sex and drugs and rock & roll, een soundtrack van de drang om uit te moeten, gaan, te dansen, te flirten, te vrijen, te drinken, te gebruiken, je te laten gaan. Ik zou niet weten welke andere plaat dat gevoel beter vertolkt. Vergeleken met de superspeed van Shrpitz klinkt Velvet Underground als een bedachte, bijna saaie intellectualistische zelfkantgroep en Nirvana als niet meer dan puberale Weltschmerz.

In de bijzonder fraaie en informatieve documentaire in de serie Classic Albums werd de essentie van Shpritz door de muzikanten en de mensen om de groep heen perfect onder woorden gebracht en uitgelegd. Hugo Sinzheimer zegt erin dat Brood junkieverhalen omzette in rhytm and blues, gitarist Danny Lademacher noemt Brood een van de eerste rappers. In de documentaire komt ook de cruciale rol van het zwoele achtergrondkoor van The Bombita”s aan de orde en het ongelofelijk strakke spel van de band en de snelheid van de nummers, opgenomen binnen een week tijd in de pornofilmstudio. Het swingende, dominante pianospel van Brood, de scherpe, cruciale gitaarpartijen van Lademacher, het stuwende drumwerk en de übersnelle hi-hats van Cees Meerman, de scheurende sax van Bertus Bongers: het levert een sound op die ook in 2012 nog staat als een klok.

Shpritz (het Duitse woord voor spuit) is meer dan een verzameling hele goede nummers zonder zwakke plek. Elk nummer gaat door waar het vorige ophoudt. Luister alleen maar naar de hartverscheurende opeenvolgende songs R & Roll Junkie/Never Enough/Pain/Get Lost. Het is een vertelling, een soundtrack een kunstwerk. Wanneer je er zo naar luistert wint Shpritz na al die jaren eigenlijk alleen maar aan kracht en betekenis. Ook al omdat we natuurlijk allemaal weten dat Brood nooit meer iets heeft gemaakt dat even goed is en we ook allemaal weten hoe het met hem is afgelopen. Het maakt Shrpitz tot het doorleefde statement van een muzikant die aan de zelfkant leefde, de zelfkant die hem zowel zijn creativiteit gaf als zijn lichaam verwoestte. Natuurlijk, ik weet dat Brood dat imago zelf ook cultiveerde, ermee speelde en het exploiteerde. Aan de zeggingskracht van het album doet dat wat mij betreft niets af.

De Nederlandse achtergrond geven Brood en Shpritz een extra dimensie. Zijn levensverhaal maakt deel uit van het Nederlandse collectieve geheugen. Iedereen kent wel uit eerste, tweede of derde hand verhalen over Brood en zijn uitspattingen. Ik heb Brood zelf nooit zien optreden en nooit ontmoet, maar ik ken wel verhalen over hoe hij in een Utrechtse kroeg een nacht doorhaalde met een paar liter jenever en hoe hij ’s ochtends bij de opname van een radioprogramma eerst rum in zijn thee moest. Het verhaal van de rock and roll in Nederland is het verhaal van Herman Brood. Iemand die vier jaar was toen Brood een eind aan zijn leven maakte vertrouwde me laatst toe lang gedacht te hebben dat Peter Koelewijn Kom van dat dak af zong om Herman Brood tegen te houden bij zijn zelfmoordsprong. Eigenlijk wel een mooie gedachte. Tussen Kom van dat dak af als begin van de Nederlandse rock and roll en het tragische einde van Brood staat Shpritz als trots hoogtepunt. Wat mij betreft komt alleen Focus III er in de buurt als internationale top-cd van Nederlandse bodem. Maar Focus, dat is binnen de pop zo’n beetje het tegendeel van de rock and roll van Brood:

I've seen the macrodynamics, & the psychedelic trash

symphonic Nellies, pretending high class

I've seen those funky assed turkeys

on their big platform discoshoes

the new wave hype & the old jive juice

I'm a heart & soul, Rock & Roll,

heart & soul Rock & Roll junkie

it's magic, fantastic, plastic fireball

makes you strung out for life

makes you stumble & fall

they're gonna call you names you never heard before

they got you comin' down on music you adore

but when I do my suicide for you

I hope you miss me too

I'm a heart & soul, Rock & Roll,

heart & soul Rock & Roll junkie

vrijdag 30 december 2011

So hit me with music - Bob Marley & the Wailers, Live!


SO HIT ME WITH MUSIC

Bob Marley and the Wailers-Live at the Lyceum (1975)



In mijn lijst met tien beste cd’s aller tijden hoort ook een live-album., dat heb ik mezelf afgesproken aan het begin van deze serie. Ik ben altijd een liefehbber van het genre geweest, vanwege de hoorbare interacie tussen muzikanten en publiek. Een goede band stijgt daardoor boven zichzelf uit, bij een goede registratie waan je je tussen het publiek.

In mijn lijst met favoriete albums komen daarom heel wat live-albums voor. Uiteraard Band of Gypsies van Hendrix, waarbij je alleen maar kunt denken: was ik daar maar bij geweest. Olympia Concert van de Bretonse folkmuzikant/harpist Alan Stivell, die ik in de jaren zeventig verschillende keren zag optreden en in 2000 in het Bretonse Paimpol. Van de vele live-albums van Zappa de verbluffende band op Roxy & Elsewehere en YCDTOSA Vol. 2, waar ik de vorige aflevering over schreef. Stop Makin’ Sense van Talking Heads, Stage van Bowie en Viva van Roxy Music, albums waarop deze groepen/artiesten meer tot leven komen dan op het studiowerk. Niet te vergeten Chante van Wende Snijders, een verpletterende voorstelling die ik ook live zag, fantastisch opgebouwd en energiek van de eerste tot en met de laatste seconde. Gold Dust van de goddelijke zangeres Sandy Denny, het laatste optreden voor haar tragsiche dood. Ook niet misselijk: de dvd Live at Sloane Castle van U2, een band in topvorm voor een grote feestende Dublinse menigte.

Toch kies ik een ander album uit voor mijn top 10 en wel het album waarmee Bob Marley definitief internationaal doorbrak: Live at the Lyceum (ook bekend als Live!) Nog iets beter dan het ook magnifieke, latere live-album Babylon by Bus (uit de tijd van Exodus, zijn allerbeste studioalbum). Ik reken Bob Marley tot de allergrootste namen uit de popmuziek, hij was zoveel meer dan alleen de beste reggaemuzikant. Een groots zanger en vooral: een groots liedjesschrijver, want slechte liedjes heeft Marley bijna niet gemaakt. Onvergetelijke des te meer, met Redemption Song als ontroerend testament. In 1975 was Marley via het Islandlabel al uit de (westerse) anonimiteit getreden met de prachtige albums Catch a Fire, Burnin’ en Natty Dread. Met die albums werd de in Jamaica al lang bekende reggaeartiest een wereldster en werd reggae een nieuwe stijl binnen de internationale popmuziek. Natty Dread was het eerste album zonder Peter Tosh en met de I-Threes, de drie achtergrondzangeressen die op Live at the Lyceum zo’n belangrijke rol spelen.

Live at the Lyceum is opgenomen in Londen op 18 juli 1975 en kwam uit in december 1975. Mij stond eigenlijk bij dat hij uiktwam tijdens mijn middelbare-schooltijd, maar dat klopt niet, eind 1975 woonde ik al in Utrecht. Tijdens mijn studententijd was het een album dat je altijd en overal hoorde, op elk feest en op elke dansavond (en daar waren er gruwelijk veel van). Live at the Lyceum laat niemand koud, iedereen krijgt er goede zin van. Je hoort het publiek waanzinnig reageren op de muziek en dat werkt bij mij tot op de dag van vandaag aanstekelijk. Luister alleen maar naar de manier waarop het publiek meteen begint te zingen bij de eerste tonen van No Woman No Cry en daarna reageert op de tekst.

Live at the Lyceum is een album van klassieke lp-lengte (ruim 36 minuten) zonder zwakke plekken, met zeven nummers die allemaal staan als een klok en sociale verontwaardiging over de armoede en ongelijkheid in Jamaica combineren met muzikale opwinding en vreugde. Trenchtown Rock is de stuwende opener, met de onvergetelijke tekstregel die het hele album eigenlijk samenvat: “One good thing about music, when it hits, you feel no pain”. Daarna komt het opstandige, maar ingetogen Burnin’ and Lootin’. Them Belly Full (but we hungry) gaat er nog overheen met “A hungry man is an angry man”. Kant 1 van de lp sluit af met het het bijna bevrijdende en met stormachtig gejuich begroete Lively up Yourself. Kant 2 beging met de fantastische uitvoering van No Woman, No Cry, grandioos gezongen , een uitvoering die de studiouitvoering naar de vergetelheid heeft verbannen. In de toen al door Clapton gecoverde Marley-song I shot the Sheriff schitteren de I-Threes en het rebelse Get Up, Stand Up is de waardige afsluiter, een van de grote protestsongs uit de muziekgeschiedenis. De zang van Marley, de dialoog met de I-Threes, de reggae-ritmesectie, het pompende orgel- en fraaie gitaarspel, de respons vanuit het publiek: het klopt, het swingt en vibreert.

Meer dan 36 jaar na verschijnen heeft dit album je van de eerste tot de laatste seconde in zijn ban, je wordt meegezogen in de elektrische sfeer van die avond in het Lyceum. 36 jaar, dat is ook de veel te jonge leeftijd waarop Bob Marley gestorven is. In Afrika is en blijft hij de grootste muzikant aller tijden, zoals ik zelf in Zuid-Afrika heb kunnen constateren. Daar hangen in de townships en in de marktkramen overal de rastavlaggen met zijn afbeelding. One good thing about music, when it hits you feel no pain. So hit me with music., brutalize me with music.

zondag 27 november 2011

Zappa-The Grand Wazoo. Composities en instrumentatie die blijven verrassen


De vraag is niet of er in mijn lijst met de tien beste cd’s aller tijden één van Zappa zit, de vraag is of het er maar één zal zijn en welke dan. Eigenlijk zou ik tien Zappa-cd’s in de lijst willen zetten, maar dat is te flauw. Sinds ongeveer 1970 ben ik gek van Zappa en dat ben ik tot op de dag van vandaag gebleven. Voor mij is Zappa een van de grootste componisten die er ooit op de wereld rond hebben gelopen. En in de twintigste eeuw hors categorie.

Het begon voor mij toen mijn schoolvriend Ger Tempel me rond 1969-1970 Absolutely Free liet horen, met prachtige nummers als Plastic People, Duke of Prunes en Brown Shoes Don’t Make It. En bovenal met America Drinks and Goes Home, een bijna documentaire pastiche van een optreden in een tweederangs horecagelegenheid., compleet met kassageluiden en gerinkel van glaswerk. De eerste Zappa-platen die ik zelf had waren (geloof ik, ik heb het niet helemaal scherp meer) Fillmore East June 1970 en Hot Rats. Tot eind jaren zeventig kocht ik alles en draaiden we de platen grijs, bij mij en bij vrienden thuis; in Hattem; op het Veemarktplein. En ook op de Delftse Van Leeuwenhoeksingel bij neef Willem: Peter en ik kwamen daar een keer met de Puchs, op het balkonnetje luisterden we naar Over-Nite Sensation). Daarna ontdekte ik met de opkomst van de new-wave andere muziek en werd Zappa muzikaal ook minder interessant, minder experimenteel, harder, tekstueel een herhaling van seksuele zetten. Waar Joe’s Garage de doorbraak naar een groter publiek was, haakte ik juist af. Eind jaren tachtig pikte ik het weer op. In mijn kast staan meer dan 50 Zappa-cd’s. Ik zag hem vier keer live, zag drie keer zijn zoon Dweezil met Zappa Plays Zappa en bezoek regelmatig andere Zappa-events (Metropole Orkest, Doelenensemble, coverbands).

Op de website www.zappa.com wordt Zappa neergezet als American composer. Een zeer goede karakterisering: Zappa verwerkte alle muzikale invloeden die hij hoorde in Amerika, van rhytm and blues, doo-wop, modern klassiek tot jazz en gaf in zijn teksten commentaar op alle ontwikkelingen in de Amerikaanse samenleving en cultuur. Amerika was kortom zijn referentiepunt.

Het werk is uit duizenden herkenbaar, volstrekt uniek. De magnifieke composities, de tempowisselingen, de ritmische complexiteit, de grote rol van percussie, het grootse gitaarspel, de fantastische muzikanten, het metrum van de teksten, de overgangen: het is onmiskenbaar Zappa.

Ik vind zelfs de nummers of albums die ik niet zo waardeer interessant, omdat ze onderdeel zijn van één grote compositie, er wordt steeds vooruit- en teruggewezen en geciteerd. Wanneer je wilt kun je op internet hele dagen daarover lezen en anders pak je Ben Watson’s meer dan 600 pagina’s dikke analyse Frank Zappa and the Negative Dialectics of Poodle Play. De teller van het het officiële oeuvre zelf staat sinds deze week met alle posthume uitgaven op 100 cd-titels.

Wanneer ik moet kiezen wat de beste cd is dan moet ik kiezen uit een stuk of tien favorieten, chronologisch:

- Uncle Meat, het meest experimentele album van de vroege Zappa, ongelofelijk hoe complex de opnames zijn voor die tijd. Bevat klassiekers als het titelnummer, Dog Breath en King Kong. Plus een experimentele gitaarsolo, Nine Types of Industrial Pollution.

- Hot Rats, composities met een jazz-combo, een “movie for your ears”, met Peaches en Regalia als een van de allermooiste nummers aller tijden en de zang van Beefheart en de minutenlange gitaarsolo zonder pauze van Zappa op Willie the Pimp;

- Waka/Jawaka, na Hot Rats het tweede jazz-achtige album, nu met big band, met het titelnummer en Big Swifty twee werkelijk hemelse composities, helaas staan er twee mindere opvullers op, die qua stijl afwijken;

- The Grand Wazoo, zelfde genre als Waka/Jawaka, maar met vijf composities die allemaal vijf sterren zijn. Een album dat bij het grote publiek niet bekend is, maar bij de Zappa-fans zeer geliefd;

- Over-Nite Sensation, de overgang naar een meer rockachtig idioom en een groter publiek, maar dan gespeeld door een band met jazz, Zappa’s beste band met keyboardspeler George Duke, de onvoorstelbaar vlugge Ruth Underwood op percussie, Bruce Fowler op trombone en Jean-Luc Ponty op viool.

- Roxy and Elsewhere, een live-registratie van deze band, met zanger Napoleon Murphy Brock, duizenlingwekkende duetten met Ruth Underwood op Don’t You Ever Wash that Thing/Echidna’s Arf en dubbel drumwerk van Ralph Humphrey en Chester Thompson

- You Can’t Do That on Stage Anymore Volume 2, een dubbel-cd met een optreden uit Helsinki ui 1974, zes dagen voordat wij (onder meer Peter, Willem en ik) Zappa in Ahoy zagen op 28 september 1974 in een onvergetelijk concert, deels ook weer heel anders dan het Helsinki-concert); dezelfde band als Roxy na een jaar optreden, nog sneller, nog virtuozer, helaas is de cd van iets mindere geluidskwaliteit.

- One Size Fits All, voor veel fans de allerbeste titel, al is het maar omdat Inca Roads erop staat, een hoogtepunt uit het totale oeuvre, met glansrollen voor Napoleon, Duke en Ruth. Bevat naast andere hoogtepunten (Florentine Pogen, Sofa, Andy, San Berdino) jammer genoeg ook een paar minder sterke nummers (Pojama People).

- Sleep Dirt, in de orginele versie het enige geheel instrumentale album, met een fantastisch gitaar/basduet in het titelnummer, de fanfareachtige opener Re-gyptian Strut en het gitaargeweld op Filthy habits.

- The Yellow Shark, gespeeld door het klassieke Ensemble Modern, met Zappa als dirigent in het jaar voor zijn dood in 1993, met juweeltjes als Meat/Dog, Outrage at Valdez en G-spot Tornado.

Wanneer ik met het pistool op de borst moet kiezen dan gaat het tussen The Grand Wazoo en Over-Nite Sensation. Na elkaar verschenen in 1972 en 1973, maar verschillend als dag en nacht. De overeenkomst: het zijn allebei Zappa-albums zonder enige zwakke plek.

The Grand Wazoo de beste jazz-rockfusion ooit, mooier nog dan Miles Davis’ Bitches Brew of Tale Spinnin’ van Weather Report. Zappa maakte Waka/Jawaka en The Grand Wazoo toen hij bij een optreden gewond was geraakt toen hij door een toeschouwer werd aangevallen en naar beneden viel. Hij kon niet optreden en schreef geweldige composities, die uitgevoerd werden in grote bezetting met veel blaasinstrumenten. Magistraal gearrangeerd, geproduceerd en gemixt ook, je kunt naar elk instrument afzonderlijk luisteren en je hoort steeds iets anders, bubbelen, bruisen, tingelen, swingen. Het drumwerk van Ainsley Dunbar op deze twee albums is niet te geloven, het is één grote drumsolo die het geheel voortstuwt. Het lange titelnummer met zijn schitterende hoofdthema; For Calvin (and Next Hitchhikers), absurde tekst, absurde loopjes; het surrealistische Cleetus-Awreetus-Awrightus, gezongen alsof je onder de douche een instrument nazingt; Eat that Question met een ontketende funky George Duke op elektriche piano, de ontroerende lyrische ballad Blessef Relief met een glansrol voor trompettist Sal Marquez. Het zijn ingewikkelde, volstrekt uitgedachte composities, maar ze worden bijna geïmproviseerd gespeeld.

Hoe goed de CD is blijkt ook uit de live-opnames van nummers van Waka/Jawaka en The Grand Wazoo die onder de titel Wazoo in 2007 werd uitgebracht: het is onvoorstelbaar hoe goed de composities live worden gespeeld, maar het geluid, de mix, de productie, de arrangementen zijn allemaal een stuk minder.

Het andere, Over-Nite Sensation op het oog meer mainstreamrock dan al het eerdere Zappa-werk, maar met zeven topnummers en geweldige muzikanten (daaronder ook Tina Turner en haar Ikettes in het achtergrondkoor op Dinah-Moe Humm, maar dat mocht niet bekend worden). Ook hier: strak en toch los, zonder zwakke plekken. Camarillo Brillo, I’m the Slime, Dirty Love, Fifty-Fifty, Zomby Woof, Dinah-Moe Humm, Montana: het werden allemaal klassiekers uit de live-shows van Zappa met hun dubbelzinnige dan wel explixciet seksuele teksten.. Voor mij zijn de hoogtepunten Fifty-Fifty (knettergekke absurde zang van Ricky Lancelotti, solo’s van orgel, viool en gitaar) en de fascinerende compositie Zomby Woof. De solo’s van Zappa op dit album en de daarop volgende tot en met Sheik Yer Bouti zijn fantastisch: scherp, krachtig en puntig.

Nog een keer kiezen met het pistool op de borst? Dan wordt het toch The Grand Wazoo, waarin ik steeds nieuwe dingen blijf horen en waarvan de combinatie van de volle big-bandsound met de afzonderlijke instrumentale partijnen in verbluffende composities het grote geheim is.

Ik laat nu maar een Italiaanse fan aan het woord uit een recensie op amazon.com:

1 Grand wazoo
Incredibly catching fusion of styles. Extremely melodic and groovin. Everything is here. This tune is exceptional. Some called it the Zappa's answear to Miles "So what", but this is a lot more than a D pedal (maybe was "Blessed relief"? the answear ... I don't know but who cares?). Sure it is a modal tune (Frank hated chord progressions to solo over, he liked modal vamps only) but there's more here as I told you. The theme, the rhythmn and the orchestration parts are far more elaborated and solos are no less fantastic than the "So what" excursions by Trane, Cannoball, Bill Evans and Miles. The bridges are equally superlative. I mean. This is one of my all time favourite tunes. ALL TIME FAVOURITE. The trombone solo here is something UNFORGETTABLE. Pure splendid jazz! And behind you can hear the orchestra pumping, growling, roaring wanting to come up front.

2 For Calvin
Pure Zappa's extravaganza. In the melody, harmony and orchestration. It starts weird and ends weirder. If you are not accustomed to strange harmonies and melodies this one can shock you a little bit. Anyway Zappa's awkward but splendid sense of melody and atmospheres is very clear here. The tune swings slow like a broken toy, or a broken watch ... at a certain point there are dissonations going on, you may think you don't know were you are, then a siren shout! These moments of entropy, of chaos are sublime, I swear, sublime. The drums is still alive behind, giving the pulse, confirming that the tune is not dead yet. Slowly we go on, following the trombone and the trumbet which are saying strange things, than the tune accelerate, you are completly disorientated .... than a genial absolutly genial orchestrated bridge part arrive!! I mean this is Zappa at his very weird best. Another crescendo! The tune comes to the end.

3 Cletus
A strange very melodical romp begins at the end of Calvin's song, it's Cletus. And here we are again with Frank's melodical genius. Piano is up front here. Than strange voices take the first places. It's delightful. Something that you can't miss. Its pure ingenuity is something marvellous which only a true pure genius can communicate without sounding childish.

4 Eat that question
George Duke steals the show here. This is quite an unbelievable tune. This is fantastic. A funky fist in your face, the more challenging tune of the album from a technical standpoint. The melody is perfect, catching, hard, a really fantastic riff played in unison by the electric piano and the guitar. The rhythmn section works effortlessy on this hard funky vamp. Everything flows easy and hard at the same time. Duke's solos on the Fender Rhodes range among the very best jazz stuff I have ever heard (I own and Know thousands Jazz records). The energy of this tune is so dramatic! Exceptional. What a band! When you think the tune is over the theme returns harder than ever. Wow! It leaves you speechless! What an orchestrated riff! I mean. No words here. THIS IS PERFECTION IN MUSIC! (Frank's fuzz guitar tone here is expecially cool too).

5 Blessed relief
This tune closes one of Zappa's greatest achievement. Blessed relief is a calm, soft, delicate tune, unforgettable. It begins as a dreamy ballad but then evolve in a magic melodic line and after that in an unbelievable spotlight for the soloists. When the theme, the melodic line returns you wonder where you have been in the last minutes. Away. Lost in a beautiful dream.

woensdag 19 oktober 2011

PJ Harvey, Let England Shake: ontroerend kunstwerk tegen de oorlog

Eigenlijk, kan het niet, een album uit 2011 in je top-10-aller-tijden zetten. Een album heeft immers tijd nodig om te beklijven, om zijn plaats in de muziekgeschiedenis te verwerven. Sommige albums en artiesten lijken jaren geweldig, maar verliezen in de loop van de jaren zonder dat je het merkt hun urgentie en uitzonderlijkheid. Dat gevoel heb ik bijvoorbeeld bij Bowie, Roxy Music en Talking Heads. Het kan niet, een album uit 2011, maar ik maak toch een uitzondering:voor PJ Harveys Let England Shake.

Het is het tiende album van PJ Harvey. Ik had nog nooit iets van haar gehoord, maar las een recensie van Let England Shake die me aansprak en nieuwsgierig maakte. Op Spotify hoorde ik een aantal nummers, kreeg kippenvel vanaf de eerste noten vanaf de opening en kocht de CD, een van de beste beslissingen die ik in 2011 genomen heb.

Let England Shake is niet zomaar een album met mooie liedjes, maar een met de grootste zorgvuldigheid samengesteld conceptalbum. De sublieme, poëtische teksten gaan allemaal over de ellende van de oorlog (specifiek de Eerste Wereldoorlog en de huidige oorlogen van het Westen in Irak en Afghanistan), afgezet tegen het beeld van haar geliefde, romantische Merry England. PJ Harvey deed research, liet zich inspireren door Pinter, Eliot, Dali, Goya, Doors, Pogues en Velvet Underground en deed tweeënhalf jaar over het schrijven van het album. Ze schreef eerst de teksten en daarna de muziek. Voor de zang koos ze voor een hoge stem, die nogal afwijkt van veel van haar andere werk.: “I couldn”t sing in a rich strong mature voice without it sounding completely wrong. So I had to slowly find the voice, and this voice started to develop, almost taking on the role of a narrator”.

Het album werd in ruim vijf weken tijd opgenomen in een kerk in Dorset, vooral live, met onder meer haar vaste muzikanten John Parish and Mick Harvey. De sound van gitaren, saxofoon, keyboards, bas en drums is subtiel en beheerst, bedoeld om de teksten en de melodieën volledig tot hun recht te laten komen. Speciaal wordt het geluid door de autoharp die PJ Harvey op een aantal nummers bespeelt. Samen met de fotograaf Seamus Murphy, bekend van werk uit Afghanistan, maakte ze video’s bij elk nummer, die op You Tube te vinden zijn en illustreren dat we hier met een doordacht kunstwerk te maken hebben. In New Musical Express schreef Mike Williams dat Francis Ford Copolla dé oorlogsfilm maakte, Hemingway dé oorlogsroman en PJ Harvey hét oorlogsalbum. Het is een album waarin alles klopt: de teksten, de zang, de melodieën, de instrumenten, de sound, de volgorde.

Let England Shake kent een verpletterend eerste deel, een rustiger middendeel en een meeslepend , intens, ingetogen slotdeel. Het album begint met het titelnummer, een hypnotiserende melodie, gedragen door autoharp en xylofoon. De openingsregels hakken er meteen in:

The West’s asleep. Let England shake,

Weighted down with silent dead.

I fear our blood won’t rise again

Het tweede nummer, The Last Living Rose, gaat over Engeland:

Let me watch night fall on the river

The moon rise up and turn to silver,

The sky move,

The ocean shimmer,

The hedge shake,

Tle last living rose quiver

The glorious land begint met de oorlogsreveille Regimental March en de Police-sample The Bed’s Too Big Without You en is een onvergetelijke, magistraal gezongen aanklacht tegen de oorlog, met herhaalde uitroepen Oh America, Oh England tussen de coupletten door en een geweldige gitaarjengel:

How is our glorious country ploughed?

Not by iron ploughs;

Our land is ploughed by tanks and feet marching

(….)

And what is the glorious fruit of our land?

Its fruit is deformed children.

What is the glorious fruit of our land?

Its fruit is orphaned children.

Onmiddellijk volgt het absolute hoogtepunt, het vierde nummer, The Words that Maketh Murder, ik denk het mooiste anti-oorlogsnummer ooit:

I have seen and done things I want to forget;

Soldiers fell like lumps of meat

Blown and shot out beyond belief;

Arms and legs were in the trees.

(…)

I have see things and one things I want to forget;

A Corporal, who’s nerves were shot;

Climbing beind a fiece, gone sun,

Flies swearming everyone,

Death lingering, stunk,

Over the whole summit peak,

Flesh quivering in the heat.

This was something else again.

I fear it cannot be explained.

The words that maketh murder.

Woorden die extra kracht krijgen door de slotzinnen” What if my take my problem to the United Nations? En dat op de melodie van Summertime Blues van Eddie Cochran..

Na die serie van vier prachtnummers snapt PJ Harvey dat de luisteraars naar adem happen en neemt ze wat gas terug met All and Everyone, On Battleship Hill, England, In the Dark Places en Bitter Branches. Allemaal fraai, maar net iets minder dan de openingsserie.

Het ingetogen drieluik waarmee het album afsluit is een fraaie apotheose. Het heel subtiele , zacht gezongen Hanging in the Wire, met Mick Harvey als tweede stem en een prachtige pianopartij. Written on the Forehead, met een sample van het rapnummer Blood and Fire, ook zo ingetogen , met een schitterende melodie, over mensen die een stad proberen te ontvluchten en de herhaalde slotzin Let it burn, let it burn. Het meerstemmige, ontroerende slotstatement Colour of the Earth, met de tekst die hele album samenvat:

Louis was my dearest friend

Fighting in the Anzac trench.

Louis ran forward from the line,

And I never saw him again.

(…)

If I was asked to tell

The colour of the earth that day;

It was dull, and browny-red,

“the colour of blood” I’d say.

De tijd zal leren of mijn oordeel stand houdt, maar ik vind Let England Shake een creatieve schepping van grootse schoonheid en het belangrijkste geëngageerde kunstzinnige statement van het nieuwe millenium.

51MyPsncYgL._SL500_AA300_.jpg

maandag 12 september 2011

Een perfecte titel en een perfecte hoes bij een schitterende compilatie townshippop

THE INDESTRUCTIBLE BEAT OF SOWETO – VARIOUS ARTISTS (1985)

In mijn lijst met tien beste albums aller tijden moet ook een Afrikaanse titel zitten. Sinds een kwart eeuw heeft de Afrikaanse muziek een warme plek in mijn hart gekregen en heb ik een mooie collectie Afrikaanse en meer in het bijzonder Zuidafrikaanse muziek opgebouwd. Het is voor mij geen exotische wereldmuziek van arme drommels uit een verloren continent, maar stedelijke popmuziek die swingender, vrolijker, doorleefder, muzikaler en urgenter is dan bijna alle moderne westerse pop.

Mijn ontdekkingsreis begon in dit geval met neef Peter, die me kennis liet maken met de muziek van King Sunny Ade en Franco et le TPOK Jazz. Ik herinner me dat we op het Veemarktplein begin jaren tachtig ’s nachts keken naar een optreden van King Sunny bij Rockpalast: lange nummers, met prachtige gitaren en percussie. Het was fascinerend en het was wennen, het muzikale idioom was zo verschillend van wat ik gewend was. Alleen de Talking Heads waren in die jaren al bezig Afrikaanse invloeden in hun muziek te verwerken – echte voorlopers in dat opzicht.

Mijn eerste eigen Afrikaanse lp was The Indestructible Beat of Soweto, een verzameling van Zuidafrikaanse townshippop uit de eerste helft van de jaren tachtig, verschenen in 1985. Ik kreeg de plaat van mijn vriend Hugo voor mijn verjaardag. Al een kwart eeuw lang ben ik gek van deze compilatie – vandaar de keuze.

Een keuze die nog niet zo makkelijk was, gezien de onvoorstelbare hoeveelheid goede muziek er uit Afrika komt. The Indestructible Beat of Soweto moest concurreren met een serie andere prachtige albums, de meeste uit de toplanden Mali, Senegal en mijjn geliefde Zuid-Afrika. Elke plaat uit het oeuvre van Youssou N’dour, de nachtegaal van Senegal, verdient een plek in de top tien. Het oude en het nieuwe werk van Orchestra Baobab swingt en spettert met een relaxte nonchalance uit je boxen. Cheikh Lo maakte vorig jaar met Yamm een wereldplaat. De woestijnblues van Tinariwen is een klasse apart, alsof je midden in een bedoeïenentent in de woestijn Hendrix hoort gieren. De gitaarblues van Ali Farka Touré en de kora van Toumani Diabaté op hun soloalbums en hun gemeenschappelijke platen zijn van een meditatieve, bezwerende schoonheid , de vaak eeuwenoude composities benaderen de tijdloze genialiteit van Bach. Het blinde echtpaar Amadou en Mariam maakte met Dimache a Bamako en Welcome to Mali grootsteedse pop-cd’s van topkwaliteit. De Zuidafrikaanse jazzpianist Abdullah Ibrahim is een andere favoriet, met zijn subtiele pianojazz vol Afrikaanse invloeden. Zijn Cape Town Revisited kreeg ik van vriend Mark uit Zuid-Afrika, een cadeau voor het leven. Busi Mhlongo’s Urban Zulu is magistrale pop met invloeden van traditionele muziek; ik zag haar in Zoetermeer in het gezelschap van onze Zuidafrikaanse studente Zola. Busi, vorig jaar overleden, begroette Audry en mij meteen met een Zuidafrikaanse hug toen ze dag dat we een landgenote hadden meegenomen.

Toch is The Indestructible Beat of Soweto voor mij het allermooiste Afrikaanse album. De Zuidafrikaanse muzikale traditie is enorm rijk en divers, de traditionele muziek mengde hier met alle soorten westerse muziek. Zo ontwikkelde zich een rijke en levende traditie van specifieke Zuidafrikaanse (township)jazz. Met de opkomst van de popmuziek ontstond ook daarvan een zwarte Zuidafrikaanse townshipvariant, de mbaqanga. The Indestructible Beat bevat opnamen van de belangrijkste vertegenwoordigers van deze stijl uit de eerste helft van de jaren tachtig, samengesteld door de blanke Zuidafrikaanse emigranten Trevor Herman en Jumbo van Renen. Het is een stijl die nu helaas niet meer bestaat en is opgevolgd door de kwaito, de keiharde Zuidafrikaanse versie van de house; wat mij betreft geen vooruitgang.

De plaat bevat twaalf nummers van 9 groepen. De echte kenners zeggen dat er vier substijlen op de plaat te horen zijn: mbaqanga, mqashiyo, maskanda, and isicathamiya, de ene moderner, de andere meer traditioneel. Sommige artiesten hebben namen die niet te onthouden zijn: Nganezlyamfisa No Khambalomvaleliso, Udokotela Shange Namajaha. – De fantastische groep die hier figureert als Mahlathini Nezintombi Zomgqashiyo and the Makgona Tsohle Band werd in Europa enigszins bekend als Mahlatini and the Mahotella Queens. De enige echt bekende groep is Ladysmith Black Mambazo, juist, die van Paul Simons Graceland van een jaar later. Zij verzorgen het a-capella slotnummer, het meest traditionele en in die zin atypische nummer van de plaat.

Mahlatini (de leeuw van Soweto) zingt net als de meeste andere zangers in groan-stijl, een diepe, bijna dierlijke brulstijl, herkenbaar uit duizenden. We horen nummers die gaan over het dagelijks leven op het land en in de townships ten tijde van de nadagen van de apartheid. Accordeons, violen, orgels, swingende gitaren en een kraaiende haan begeleiden de zang op een voortdurend stuwende basis van bas en drums. Het ene nummer is nog mooier dan het andere en ze volgen elkaar in een prachtige volgorde op.

Er zijn veel andere mooie compilaties van Zuidafrikaanse townshipmuziek, maar de meeste kenners zijn het erover eens dat The Indestructible Beat of Soweto de allerbeste is. Een jaar later werd Graceland een wereldhit (en terecht - Paul Simon memoreerde laatst in de Vpro-gids dat kinderen van die jaar er nog steeds spontaan op beginnen te dansen); The Indestuctible Beat of Soweto plaveide een jaar eerder de weg voor de fijnproevers. De Amerikaane criticus Robert Christgau noemde het album het belangrijkse van de jaren tachtig. Het is muziek uit de walgelijke apartheidssamenleving, muziek die desondanks onweerstaanbaar vitaal, vrolijk en swingend is. De hoes geeft dat gevoel van die onweerstaanbare beat ook nog eens perfect weer. En de keren dat ik in Zuid-Afrika was, zoals afgelopen zomer, voelde ik die sfeer weer, dat warme bad, die onverwoestbare levenslustige beat.

PS – De vinyplaat heb ik ooit opgeruimd toen ik een cd gebrand heb van het album. Bij het schrijven van dit stuk kwam ik erachter dat die cd door de ouderdom ihmiddels beschadigd was. Gelukkig is hij nog nieuw te krijgen op het label Sterns/Earthworks. Op Spotify kun je het album ook vinden en er vrijblijvend naar luisteren.